Het huis klonk hol, de muren zijn kaal. De katten een (voorlopig) laatste aai en met lood in m’n schoenen, een brok in m’n keel en tranen in m’n ogen trok ik de voordeur dicht. De namen zijn al van de voordeur en het voelt meteen niet meer als ‘ons’ huis, laat staan het mijne.
Het was maar een huis, het zijn maar spullen. Maar samen vormde het een ’thuis’. Een eigen plek. Nu staat alles bij mijn ouders in mijn oude kamer en heb ik de kamer van mijn broertje als opslagplek. Tijd om uit te zoeken heb ik nog niet gehad. Morgen weer een dagje in de dozen duiken en ondertussen hard zoeken naar een plekje waar ik een nieuw thuis van kan maken.
Volgende week eerst een weekje Spanje om bij te komen en op te laden voor de zomer, want het werken gaat gewoon door. En stukje bij beetje krijgt alles een plekje, is er steeds meer geregeld en ben ik steeds een stukje zelfstandiger. Maar het voelt, net als het huis, vervelend kaal. Even slikken en weer doorgaan, genoeg werk en leuke dingen op stapel om even afstand te kunnen nemen. Al blijven er van die momenten, dat niets op kan tegen dat lege gevoel. Maar alles went…