Water. Hier drink ik er weer liters, met warm weer heb ik soms het idee dat ik mezelf ermee verdrink. Het liefst met een zacht bubbeltje en een schijfje citroen. In Nederland drink ik mezelf vol net zolang tot ik er zuuroprispingen van krijg; Barleduc Citron staat vanaf de eerste zonnestraal in de ijskast.
Maar ik drink het niet alleen, ik droom er ook regelmatig over. Dat ik verdrink, of als ik op het strand sta ineens het water in loop, tot ik niet meer kan staan en me gewillig mee laat nemen het water in. Zonder strijd kopje onder. Het klinkt misschien meer als een nachtmerrie, zo voelt het niet. Integendeel. Een enorme rust neemt de overhand, het is alsof ik me eindelijk aan mezelf en het lot durf over te geven.
Misschien dat ik daarom graag aan het eind van de dag alles van me af douche, of juist daar kan toegeven aan m’n verdriet, frustratie of boosheid. De smaak van je zoute tranen vermengd met verfrissend water, het warme water over je lijf als je in de douchebak zit of tegen de muur leunt. Water heeft een rustgevende en troostende uitwerking, en zo’n huilbui lucht altijd heerlijk op. Soms neem ik dan nog een restje verdriet mee om mezelf mee in slaap te huilen. De volgende dag herinneren alleen mijn dikke huilogen me nog aan het verdriet van de avond ervoor, toen ik hard m’n tranen probeerde te verdrinken.
Het klinkt misschien bizar, maar de verdrinkingsdood schijnt de ‘mooiste’ dood te zijn. Als ik iemand in een film zie verdrinken, hoop ik soms wel eens dat ik ook zo aan mijn eind mag komen. Dood gaan we toch. Water. Voor de één een favoriet drankje of plek om in of op te zijn, voor de ander een grote angst. Voor mij een rustpunt in hectische tijden. Om vervelende dingen weg te spoelen en weer fris te kunnen beginnen.